Tot mijn oprechte spijt moet ik u iets bekennen. Ik ben niet helemaal eerlijk geweest. Het schaamrood stijgt mij weliswaar niet naar de kaken, want dat zou wat overdreven zijn aangezien u mij helemaal niet kunt zien. - Dat soort gênante momenten bewaar ik liever voor real life zodat tenminste één minkukel kan roepen 'oh, je wordt helemaal rood.' - Maar waarom mijn gemoed bezwaard is, moet mij toch van het hart. Misschien slaap ik dan ook weer beter.
In dit eerdere bericht heb ik u verteld over mijn eerste en enige misdaad. En nou was in dat bericht misdaad misschien een te zwaar woord voor het gepleegde delict. En gaat het ook bij deze bekentenis niet helemaal op. Maar het gaat erom dat het niet mijn eerste en enige actie was waarvan je zou kunnen zeggen dat het beter is om hem voor je te houden. Maar ja, die nachtrust he. Dus vooruit dan maar. Komt ie.
Door het ophalen van die herinneringen afgelopen week kwam dit naar boven. Ergens tussen de 5 en 10 jaar oud moet ik geweest zijn. Mijn ouders runden een hotel voor gehandicapten en bejaarden. Ik was na schooltijd en in de vakanties altijd in dat hotel te vinden. Ooit heb ik een bus vol kleine mensjes (wat is de correcte term tegenwoordig?) verwelkomd door in mijn handjes klappend en hupeltjes makend uit te roepen: 'oh fijn, dan kan ik eindelijk kaboutertje spelen'. Ja, zo was ik wel. Ik zag overal kansen.
In dat hotel was ook een speelkamer. Eentje voor grote mensen. Met een eenarmige bandiet (een naam die mij zeer tot de verbeelding sprak in een periode dat ik ook dagelijks Pipi keek) en een biljart. Helemaal geweldig vond ik die kamer. Ik liep er bijna een gokverslaving op. Dagelijkse bedelde ik om kwartjes. Niet alleen bij mijn ouders, maar ook bij het personeel. 'Ah, toe. Eén kwartje maar,' zei ik op mijn lieflijkst. En toen dat niet meer werkte stalkte ik de gasten. Tot ik op een dag ontdekte dat het ruitje dat voor de 'fruitrolletjes' zat heel makkelijk een stukje omhoog geschoven kon worden. En dat ik dan met mijn garnalenvingertjes precies de rolletjes naar de jackpot kon draaien. En dan had ik voorlopig weer zat kwartjes om aan mijn verslaving gehoor te geven. Echt rijk werd ik er dus niet van. Het was meer een kwestie van recyclen. Maar de kick van het winnen bleef hetzelfde. En winnen deed ik. Vaak. Blijkbaar vond niemand dat verdacht. Ik geloof wel dat ik een keer betrapt werd door een gast, waarna er een ondervraging door mijn ouders volgde. Ik heb alles op mijn lieflijkst ontkend en dat was dat.
Maar hier hield het niet op. Om te kunnen biljarten (en dat kon ik) moest je een gulden in een sleufje gooien, dan opende zich een luik waaruit de biljartballen in een opvangbak vielen. Een gulden is niet hetzelfde als vier kwartjes. Kwartjes had ik genoeg. Guldens niet. 'Mam, kun je wisselen?, klonk het een aantal weken. En toen mam niet meer kon wisselen, vroeg ik pap en toen die niet meer kon wisselen vroeg ik het personeel en toen die niet meer konden wisselen vroeg ik de gasten. Heel omslachtig allemaal. Helemaal toen ik ontdekte dat mijn dunne armpjes bijzonder nuttig waren in deze. Door mijn arm in de opvangbak te steken en in een hoek omhoog te brengen en mijn lichaam een halve slag te draaien, kon ik vervolgens met het topje van mijn vingers het luik net voldoende optillen zodat de ballen naar buiten rolden. Zonder te betalen. De gast die me hierop betrapte zette me daarna herhaaldelijk in en betaalde voor de geleverde dienst zo af en toe met een ijsje.
Daar dan. Het is eruit.
Hoi Meissie, o o o o.. wat een donder was je!!!
BeantwoordenVerwijderenhahaha.. leuk geschreven. X Claudia